We namen afscheid van ome Arie. Ongeveer vijftig mensen verenigd in een treurig zaaltje op het al even treurige Westgaarde in Amsterdam-Osdorp. Een begrafenisfabriek waar je nog niet dood gevonden wil worden. Ik althans niet. Arie had duidelijk aangeven dat het hem ‘helemaal niet kon bommen waar hij in de fik gestoken werd’. Hij had zeven maanden bij ons in het verpleeghuis gewoond. Kort. Maar verre van ongebruikelijk in een tijd waarin de gang naar het verpleeghuis nog weleens ‘even’ wordt uitgesteld. Maar die korte tijd bleek lang genoeg om indruk te maken. En toen was het, in de woorden van Aries onafscheidelijke Mies, ook ‘wel mooi geweest zo’.
De plechtigheid vond plaats op zaterdagmiddag om vier uur. De laatste ronde op Westgaarde.
Er werd gesproken. Mies memoreerde dat Arie veel, heel veel, vergeten had. Maar haar gelukkig niet. Een achterkleinkind stoeide op een ontroerende manier op de viool. Hazes zong over bloed, zweet en tranen. Geheel in overeenstemming met de levenswandel van Arie. Ook geheel conform zijn laatste wens, was de nazit. Er was bier, er was oude klare en er waren bitterballen.
We proostten op Arie. Op de achtergrond herinnerde Johny Kraaykamp ons eraan dat er een Amsterdammer was doodgegaan. Terwijl ik van de ouwe klare nipte, informeerde een medebezoeker naar mijn connectie met Arie. ‘Ik werk in het verpleeghuis waar Arie de laatste zeven maanden van zijn leven heeft gewoond’, antwoordde ik. ‘Arie was dement’, constateerde de vrouw. Ik kon niet anders dan dat erkennen.
‘Word je nou niet moe van die mensen die de hele dag maar hetzelfde zeggen?’, ging ze verder. De vraag was een wat al te kernachtige samenvatting van de gemoedstoestand die mijn werk doorgaans met zich meebrengt. ‘Het is niet altijd makkelijk werken in een verpleeghuis’, trapte ik nog maar eens een open deur in. ‘Maar het geeft ook veel voldoening. Ik ga nog iedere dag met plezier naar mijn werk.’ Mijn gesprekspartner schudde mismoedig het hoofd en gaf aan dat ze het allemaal niet zou kunnen. ‘En je moet ze met alles helpen. Ze kunnen niets meer zelf.’ Die constatering nodigde uit tot nuancering. Tot een gedachtenuitwisseling over de menselijke maat. Tot vertellen dat we in de dementiezorg tegenwoordig ook proberen te denken in mogelijkheden en niet uitsluitend in beperkingen.
Maar het was zaterdagmiddag kwart over vijf op Westgaarde en bovendien was ik twee alcoholische consumpties verder. In de directe nabijheid diende zich een meneer met een dienblad aan. Het vermoeden was gerechtvaardigd dat me een derde drankje aangeboden zou worden en ik besloot tot acceptatie. De vrouw, die zich inmiddels had geïntroduceerd als ‘gewoon een meissie dat gek was op Arie’, besloot tot hetzelfde.
‘Op Arie’, zei ze nog maar eens. ‘En op het leven.’
‘Op Arie en het leven’, beantwoordde ik de toost.
Job van Amerongen werkt als ggz-verpleegkundige voor de stichting Brentano in Amstelveen en als flexkracht voor de dagbesteding voor jonge mensen met dementie van het Zonnehuis, locatie De Luwte, in dezelfde gemeente. Reageren? j.vanamerongen@brentano.nl
